“Waarover denken jullie dat dit boek zal gaan?”, zo begint een voorleessessie in de kleuterklas vaak …
Kritiek hierop vind je in een boek van de Amerikaanse beroepsorganisatie NAEYC (Schickedanz & Collins, 2013). De auteurs pleiten tégen de praktijk om voor het lezen aan de kleuters te vragen waarover het boek zou kunnen gaan omdat dit voor verwarring zorgt. Kleuters zijn niet helderziend: ze kunnen wel een voorspelling doen op basis van de kaft, maar die voorspelling komt niet altijd uit. Jammer genoeg hebben kleuters erg veel moeite om hun eerste idee te verbeteren als ze een verkeerde gok gedaan hebben, aangezien ze daarvoor nog onvoldoende zelfsturing hebben (eigenlijk: cognitieve flexibiliteit). Tiens, daar had ik nog niet bij stilgestaan, en met mij heel wat anderen die juist het tegenovergestelde voorleesadvies geven. (Vergeef het ons. Het verhaal voorspellen is nog altijd een goede werkwijze voor oudere kinderen. Misschien lukt het ook wel bij boekenkaften die het verhaalthema ondubbelzinnig weergeven, of bij de oudste kleuters die voldoende zelfsturing bezitten)
Ook de overige voorleesadviezen van Judith Schickedanz en Molly Collins zijn verfrissend, weloverwogen en onderbouwd met wetenschappelijk onderzoek. Uitgangspunt is dat kleuters een fijne voorleeservaring verdienen in een tijdspanne en op een wijze die past bij hun leeftijd. Niet langer dan 15 à 20 minuten dus, bespreking achteraf inbegrepen. De focus in hun adviezen ligt op de betovering van het verhaal en het verhaalbegrip.
ZES VERRASSENDE VOORLEESTIPS:
1. De kaft samen bekijken, zónder voorspelvragen
Als je maar 15 à 20 minuten de tijd hebt voor een voorleesactiviteit, mag je niet te veel tijd verliezen vooraf. Jouw doel vooraf is om alle hoofden in de juiste richting te krijgen: de kleuters moeten min of meer weten waaraan ze zich kunnen verwachten in het verhaal, en zijn daarom daarna beter in staat om het verhaal te begrijpen. Dit bereik je door samen met de kleuters de kaft te bekijken:
- Je leest de titel en de auteur en illustrator, waarbij je kan verwijzen naar andere boeken van dezelfde auteur/illustrator die de kinderen al kennen.
- Je toont op de kaft de hoofdpersonages, en bespreekt ze heel bondig.
- Je schetst kort het probleem van het boek, want kleuters hebben moeite om dit zelf af te leiden uit de tekst. Uiteraard verklap je de oplossing van het probleem nog niet.
- Je maakt de overgang naar het verhaal.
Voorbeeld:

De tekening op de kaft van dit boek is misleidend: het centrale thema van dit verhaal is niet ‘torens bouwen’. Een ondersteunende intro zou als volgt kunnen klinken:
“Dit boek heet ‘Sander & Sofie en het allermooiste huis’. Het is geschreven door Libby Gleeson en de tekenaar is Freya Blackwood. Sander is die jongen met de rode trui die bovenop de dozen staat, en Sofie is dat meisje daar. Sander is de hoofdpersoon van ons verhaal. Sander moet verhuizen naar een nieuw huis, en heeft daar helemaal geen zin in. Hij was veel liever in zijn oude huis gebleven. Wat nu? Ik zal jullie nu voorlezen hoe het verder met Sander gaat.”
2. Verhelderende commentaar geven tijdens het voorlezen
In plaats van meteen van de kleuters te verwachten dat ze moeilijke begripsvragen kunnen beantwoorden, kan je hen tonen hoe je jouw eigen begrip opbouwt door veel commentaar te geven bij het verhaal.
- Je vat soms het verhaal samen: “Wacht. Weet ik alles nog wel? Ik herinner me dat eerst … en nu …”
- Je beschrijft de gevoelens van de hoofdpersonages: “Sanders mond staat niet blij, en hij schopt tegen steentjes. Ik denk dat hij verdrietig is.”
- Je legt uit wat ze weten en wat ze niet weten: “Weet je nog, haas was niet in de kamer op de vorige prent. Ik denk dat hij nog niet weet wat kikker gedaan heeft.”
- Je verklaart waarom een bepaalde gebeurtenis voorvalt: “Papa is niet blij. Hoe komt dat toch? Ah ja, ik denk dat de meeste papa’s het niet leuk zouden vinden als er zoveel verf gemorst is.”
- …
Kleuters leren veel uit jouw voorbeeld. Taalexperts noemen dit ook wel eens ‘hardop denkend voorlezen’ (omdat je verwoordt wat je denkt) of ‘modelen van leesstrategieën’ (je toont hoe je jezelf vragen stelt over de tekst en hoe je deze vragen oplost).
3. De betovering van het verhaal oproepen
De basis van een geslaagde voorleessessie is uiteraard een goed boek met een uitdagende en boeiende inhoud en mooie prenten. Dat is het vakmanschap van de auteurs en illustratoren. Jouw vakmanschap is om te spelen met je stem, gebaren, blikken, ritme; en om aandacht te besteden aan de illustraties. Vanzelfsprekend misschien, maar essentieel.
4. Responsief voorlezen, maar de echte discussie komt achteraf
Gelukkig bestaat jouw publiek niet uit pubers (die met een muur van stilzwijgen reageren) maar uit kleuters, die met hun spontane reacties prijsgeven wat ze begrepen hebben en wat niet. Je ondersteunt het verhaalbegrip door te reageren op de commentaren en de vragen van de kleuters. Omdat je in de grote kring niet op elke vraag en commentaar onmiddellijk kan ingaan, beantwoord je best enkel de meest relevante vragen en commentaren. Je doet dat kort, zonder de spanningsboog van het verhaal te breken of onnodige tijd te verliezen. Hou de vragen in jouw achterhoofd om ze te verwerken in jouw commentaar tijdens het lezen, of in de discussie achteraf.
5. Het gesprek achteraf focust op het verhaalbegrip, en niets anders dan het verhaalbegrip
Als je maar 15 à 20 minuten de tijd hebt voor de volledige activiteit, dan mag je geen tijd verliezen met zaken die je ook op een ander moment aan bod kunt brengen, zoals ingaan op de eigen ervaringen, of het verhaal van A tot Z reconstrueren. Niet doen dus, volgens de auteurs, maar meteen denkstimulerende vragen stellen om het verhaalbegrip te verbeteren. Dat kan je immers niet uitstellen, en het is erg noodzakelijk.
Voorbeeld:

“Wat is volgens Sander nu het allermooiste huis? En volgens zijn moeder?”
In het verhaal komen drie huizen aan bod: zijn oude huis, zijn nieuwe huis, en het huis dat hij samen met zijn nieuwe vriendin in elkaar geknutseld heeft. Sander vond eerst zijn oude huis het mooist, maar uiteindelijk is hij toch erg blij met het zelfgemaakte huis uit dozen. Zijn moeder vindt het nieuwe huis het mooist.
In functie van de denkstimulerende vraag is het soms nodig om enkele gebeurtenissen van het verhaal op te frissen. Maar die letterlijke vragen mogen de discussie niet domineren. Daarnaast kan je de kleuters helpen in het gesprek door te verwijzen naar de prenten en de tekst van het verhaal, of de voorkennis van de kleuters. Denkstimulerende vragen bereid je best op voorhand voor, en kan je op een post-itje achteraan in het boek plakken om ze niet te vergeten.
Opmerking: later op de dag vertellen enkele kleuters over hun eigen ervaringen met verhuizen. Doordat de kleuters in de nabespreking van het verhaal ontdekt hebben dat mensen soms erg tegenstrijdige gevoelens hebben bij een verhuis, wordt dat nu ook een thema in het gesprek.
6. Eenmaal is geenmaal: herhaling troef!
Na een eerste voorleessessies hebben de kleuters nog maar een beperkt begrip van het verhaal en de bijhorende woordenschat. Na enkele dagen een boek herlezen, zorgt voor een beter begrip, nieuwe en rijkere denkgesprekken, en een betere opname van de woordenschat. Kleuters leggen vaak ook linken met de activiteiten die ze in tussentijd in de klas hebben uitgevoerd (en die je bewust kan inplannen om het verhaalbegrip te verdiepen).
Uiteraard verloopt het herlezen anders:
- Vooraf verwijs je naar het eerste voorleesmoment, en kondig je aan dat je het opnieuw gaat voorlezen om er nog meer over te praten.
- Tijdens het herhaald voorlezen mag je meer inspelen op de vragen en commentaren van de kleuters, en zelf ook meer vragen stellen.
- Je blijft nog altijd zelf commentaar geven, waarbij je toont aan de kleuters hoe ze tot een dieper begrip kunnen komen.
- Bij een derde voorleesbeurt, enkele dagen of een week na de tweede voorleesbeurt, kan je het aan de kleuters overlaten om het verhaal te reconstrueren. Je geeft hierop feedback en stelt verdiepende vragen.
Mijn mening: intensief voorlezen kan op meerdere manieren!
Het staat buiten kijf dat intensief voorlezen in de klas een positief effect heeft op de taalontwikkeling. Maar hoe dat intensief voorlezen best gebeurt, daar zijn we het lang niet over eens. De aanpak van het NAEYC doet me denken aan een benadering die ik al in Brusselse scholen tegenkwam. Andere voorbeelden van intensief voorlezen zijn ook nog de vertelcyclus van de Taallijn van het Expertisecentrum Nederlands, close reading, de instap- en uitstapmethodiek die ik ooit via een medewerker van het CTO leerde kennen, de boekenladder van Neuman & Wright (2013). Ik ken geen bewijs dat de ene benadering van intensief voorlezen beter zou zijn dan de andere. Mij lijkt het ook goed om te variëren, in functie van de doelgroep en de inhoud van het prentenboek. Ik hoop alvast dat je genoeg parels van prentenboeken kent en kan blijven ontdekken, om intensief rond te werken.
Door Helena Taelman, Onderzoeker en blogger op Kleutergewijs.be, docent taal Educatieve Bachelor Kleuteronderwijs - Odisee, de co-hogeschool (campus Aalst).
Je vindt deze tip ook op Kleutergewijs.be, de blog over innovatie en onderzoek in kleuteronderwijs, in het bericht Verrassende en confronterende voorleestips voor de kleuterklas (augustus 2017).